Hoofdstuk 1 van de Informatiemap Biologisch Tuinieren.
Onder biologisch tuinieren wordt hier verstaan: al die methoden en systemen die zijn gericht op voedselproductie, zonder daarbij gebruik te maken van chemische hulpmiddelen (zoals kunstmest, insectenverdelgers, etc.), maar net behulp van natuurlijker materialen en teeltmaatregelen die zijn afgestemd op natuurlijke (ecologische) processen.
Al sinds het begin van deze eeuw, tegelijk met de ontwikkeling van de moderne land- en tuinbouw, zijn er mensen geweest die zich bezig hebben gehouden met een vorm van tuinieren, gebaseerd op samenwerking met de natuur. Hieronder volgt een lijstje met de belangrijkste figuren uit de ‘alternatieve sector’ en een aantal systemen die uit hun denkwijzen zijn ontstaan.
1. Sir Albert Howard was ongeveer de eerste die rond 1910 zich bezig hield met een vorm van biologisch tuinieren. Hij is begonnen met het doordacht opzetten van dierlijk en plantaardig afvalmateriaal (composteren). Samen net Lady Balfour heeft hij een echte alternatieve methode ontwikkeld, waarvan o.a. het gebruik van (diep wortelende) klavers kenmerkend is. Dit systeem Howard-Balfour wordt vooral in Engeland nog op grote schaal toegepast. Men spreekt daar ook wel van organic farming.
2. Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie (een geesteswetenschap), is met zijn in 1924 gehouden ‘Landbouwcursus’ ook de grondlegger van de ‘biologisch-dynamische methode’. Biologisch betekent ook hier: het (her)gebruiken van natuurlijke (afval)materialen in een gesloten kringloop als voeding voor bodem en plant. Specifiek voor deze methode is het ‘dynamische aspekt’. Hiermee wordt bedoeld, dat men uitgaat van de idee dat de plantengroei beïnvloed wordt door een wisselwerking tussen aardse en kosmische krachten.
De nadruk in deze methode ligt daarom op een levende bodem en het gebruik van speciale preparaten die de astrale krachten moeten ondersteunen. Er zijn preparaten voor toediening aan de composthoop en
preparaten die op bodem en plant worden gespoten. In de zaaikalender van Maria Thun vindt men gedetailleerde aanwijzingen om bepaalde kwaliteiten van de gewassen extra te ondersteunen.
3. Rudolf Kraft is de grondlegger van de macro-biotische methode. Deze biochemicus heeft gewezen op het belang van een goede (volwaardige) mineralenhuishouding. Door gebruik van puimsteen en het zogenaamde ‘bio-konzentrat’ (een bio-elementenpreparaat waarin meer dan 70 verschillende sporenelementen voorkomen) word de grond (en dus de plant en de zich voedende mens) weer gezond.
Verder zijn voor deze methode kenmerkend de gedetailleerde voorschriften voor opbouw van de composthoop en het toepassen van bodembedekking met plantaardig materiaal.
4.Rush-Müller (resp. arts en bioloog) hebben de organinisch-biologische methode ontwikkeld. De nadruk ligt in dit systeem op een gezonde bodemflora. Om het bacterieleven niet te verstoren mag men niet spitten en is een constante bodembedekking belangrijk. De zuurgraad wordt tussen pH 6, 7 en 7 gehouden voor een optimaal bacterieleven” Naast vlaktecompostering is gewone compost en vooral groenbemesting belangrijk voor de bemesting.
5. Lemaire en Boucher staan voor het gelijknamige systeem dat nog geen 20 jaar bestaat, maar vooral in Belgie en Frankrijk veel toegepast wordt Ook onzer Pieter Boxman lijkt sterk beïnvloed door de inzichten van Lemaire-Boucher. Kenmerkend in deze methode is toepassing van snelcompost en koraalalgenkalk (o.a” in Calmagol en Mäerl) ” Deze kalk wordt hier ook gebruikt ter bestrijding/voorkoming van ziekten en plagen, door het verstuiven op gewassen. Er wordt op ruime schaalvlinderbloemigen (als tussen-, voor- en nateelt) toegepast.
In de genoemde systemen wordt in bepaalde mate gebruik gemaakt van
volgende teeltmaatregelen:
- Kruidengieren (b.v. van brandnetel) als voeding voor bodem en gewas(bladbemesting).
- Kruidentheeën (van b.v. brandnetel) kamille, heermoes, boerenwormkruid, ui-achtigen, etc.) als bestrijding en/of voorkoming van ziekten en aantastingen ”
- Gewascombinaties; bepaalde (groente)gewassen hebben, in combinatie geteeld, een gunstig: effect op elkaars groeiproces.
- Beschermplanten; sommige bloemen en kruiden (b.v. afrikaantje, salie,goudsbloemen, etc.) hebben door hun wortelafscheiding of geur een afwerende werking op bepaalde insecten.